Het Mirakel van Amsterdam
Op 15 maart 1345, zo vertelt de overlevering, lag een man in een huis aan de Kalverstraat ziek op bed en vreesde te sterven. Hij liet een priester roepen om hem te bedienen en van het Heilig Sacrament (de hostie) te voorzien. Na het nuttigen van de hostie moest de zieke overgeven en werd het braaksel in het brandende haardvuur van zijn kamer geworpen.
De volgende dag bleek dat hij niet alleen de hostie onbeschadigd had uitgebraakt, maar bovendien dat het vuur het deze niet had aangetast. Was dat nog niet opmerkelijk genoeg: de hostie die de volgende dag door de priester van de Oude of Nicolaaskerk weer was opgehaald, keerde vanuit de Oude Kerk op wonderbaarlijke wijze in het huis van de man terug. Dit herhaalde zich daarna nog eens tweemaal.
Het gold als een bevestigingsmirakel waarmee werd aangegeven dat men in de verschijnselen de hand Gods diende te herkennen en de plaats waar het eerste mirakel was gebeurd, moest inrichten als heiligdom. De betrokkenen handelden dienovereenkomstig en verbouwden de woning met daarin de haardstede tot een devotie- of bedevaartkapel, de kapel van de Heilige Stede.
Na de bouw van de kapel van de Heilige Stede, ter ere van het Mirakel, groeide Amsterdam in de 14e en 15e eeuw tot een belangrijk bedevaartcentrum. Jaarlijks werden er grootse en pompeuze scramentsprocessies gehouden. Maar aan deze cultus kwam een abrupt einde toen in 1578 het stadsbestuur overging in protestantse handen en katholieke Amsterdammers hun toevlucht moesten zoeken in schuilkerken. Voor de jaarlijkse viering en verering van het Mirakel kwam men bijeen in de Begijnhofkapel.
Toen in de 19e eeuw in Nederland het katholieke geloof weer openlijk was toegestaan, kwam de Mirakeldevotie langzaam weer op gang. De doorbraak van de cultus kwam echter pas aan het einde van de 19e eeuw tot stand, toen Amsterdammer Joseph Lousbergh een geschrift ontdekte waarop de precieze middeleeuwse route van de Mirakelprocessie beschreven stond. Samen met vriend Carel Elsenburg besloot hij in 1881 die route weer op devotionele wijze, in ‘stille omgang’, na te lopen.
Het idee van Joseph en Carel sloeg aan en binnen enkele jaren groeide hun initiatief uit tot een grote beweging. De initiatiefnemers besloten zich te organiseren in het ‘Gezelschap van de Stille Omgang’ en spoedig kwamen ook steeds meer katholieken van buiten Amsterdam naar de stad om deel te nemen aan de jaarlijkse Stille Omgang. Heden ten dage is er nog altijd een vaste groep van ongeveer 7000 deelnemers aan de nachtelijke stille tocht.
De groei zette zich gestaag door met tientallen zustergezelschappen in alle grote plaatsen van Nederland. In 1956 werd een absoluut hoogtepunt bereikt met 80.000 deelnemers, die verspreid over drie nachten de tocht ondernamen. De groei werd echter na 1965 weer afgebogen in een snelle afname, onder meer veroorzaakt door een grote welvaartstijging en de gelijktijdige ontkerkelijking en secularisatie van de samenleving.
Meer informatie over De Stille Omgang vindt u op de pagina Informatie en documentatie.
Ook zijn er twee bijzondere publicaties met een historisch perspectief.
“Het Mirakel van Amsterdam – biografie van een betwiste devotie” geschreven door Charles Caspers en Peter Jan Margry, Uitgeverij Prometheus 2017.
“Stilte in de Stad” – beleving van de Stille Omgang in Amsterdam.